1953
Moeders handen wit verwrongen
in haar schoot.
Het water komt,
roep ik verheugd als ik sirenes hoor.
De felle schrik
als onverwacht
haar hand mijn kant op schiet.
Wat weet ik nou van woeste krachten.
Of het zwellen van de zee.
Ik ben een kind.
Ik zit te wachten.