Rattenkaai

Nooit zul je zijn ware aard doorgronden, al zie je honderd keer
de glijvlucht van een mantelmeeuw, die koud en ongevoelig
zweefduikt boven zee. Het dwingt de wind tot evenwicht.
Een rimpeling, haast onverschillig gladgestreken.

De Rattenkaai is prachtig. De oude kaai, gedeeltelijk bedekt
met klinkers, die zijn bestaan halsstarrig heeft verlengd
met hout en muurtjes van Muralt. Strijklicht glinstert op de scherven
van het water, dat als een metronoom het ritme aangeeft van de golven,
die op hun beurt weer slaags geraken met elkaar en met de vloed.

Langs het Schelde Rijnkanaal zwaaien molens met hun armen.
Een kort moment van hoop, voor ze voorgoed zullen verdwijnen
in de mythe van een niets ontziende droom.

En plompverloren, ongewild, terwijl je denkt alleen te zijn,
raakt je droom ontregeld. Je wordt je plotseling bewust
van het zuigen van de modder, gerammel van een emmer
en een oude visser met zijn leeglopers en zagers
die, door de vloed gedwongen, op halfverrotte palen
zijn laarzen hangt te drogen tussen watervogels en gedierte er omheen.

Op sommige dagen sluipt heimelijk, voorbij de vloed,
een dreigend halfduister naderbij dat voetstappen en geulen vult,
zich slingert rond de randen van de kaai en het landschap gulzig vreet.
Wat je meent te horen zijn stemmen uit een ver verleden. Echo’s,
die hun gewicht hebben verloren:
kabels, niet ankeren. Power cables, do not ancher.

En achter die woorden van mist en nevel altijd weer die wind.