Griep
Het is zo langzamerhand wereldberoemd geworden. Second Life. Een internetspel waarin je een andere identiteit aanneemt. Via allerlei ingangen is het mogelijk om, tegen betaling uiteraard, een digitaal paradijs te bouwen waarin het behaaglijk toeven is. Sinds kort kun je er zelfs comfortbel dood gaan.
Virtuele drugs ter vervanging van de ouderwetse cocaïne.
Ik wil er geen oordeel over hebben, maar ik heb het wel. Ik stam uit de tijd waarin de dagelijkse realiteit al volop werd vervangen door een virtuele wereld die we zelf schiepen. Ieder pandje zijn eigen wietplantje, zal ik maar zeggen. En de vloeistofdia’s stonden borg voor een AH-Erlebnis die de wereld van de verbeelding een stuk dichterbij bracht.
In internetland wordt nu honend gelachen. En het is, in de huidige verhoudingen, natuurlijk alsof je naar het programma Trugkieke van Omroep Zeeland zit te kijken. Een virtuele necrologie van een wereld die voorgoed voorbij is.
Toch heb ik niet zo lang geleden zonder internet een Second Life ervaring gehad waar ik met genoegen op terugkeek. Jammer dat je daar eerst griep voor moet krijgen.
Ieder jaar bepaalt de regering welke griep er dit keer het land mag binnenkomen. Zodra dat is vastgesteld moet de farmaceutische industrie een serum aanmaken waar alle medisch gehandicapten mee worden ingespoten.
Ook ik ben uitverkoren. Als risicoloper krijg ik een prik en waan me genoeg bespoten om mijn middelvinger op te steken naar ieder virus dat al dan niet als bijlage verpakt een aanslag op mijn gezondheid probeert te plegen. Maar, ik heb al meer de wet van Murphy aangehaald. Alles wat fout kán gaan gaat een keer fout. En vorig jaar was het zover. Anderhalve week na mijn preventieve dosis kreeg ik keelpijn, mijn hoofd bonsde en mijn benen lieten het afweten.Vervolgens lag ik dagenlang met hoge koorts, een snothoofd en een overdreven gevoel van zelfbeklag iedereen de stuipen op het lijf te jagen. Maar er werd pas alarm geslagen toen ik niet meer at. Voor mijn familie een reden om zich werkelijk zorgen te maken.
Mijn huisarts begreep dit ook en kwam langs. Zijn geruststellende verklaring was dat de voor dat jaar uitgekozen griep nog niet in het land was en dat we hier van doen hadden met een illegaal product. Hoe dat kon wist hij ook niet, hij was geen politicus. Met een recept voor een pot drugs waar je vrolijk van wordt hoopte hij op een spoedig herstel en wenste me prettige feestdagen.
Toen de medicijnen in huis waren nam ik snel een overdosis en sliep mezelf een eind terug het verleden in. Naar een periode die me meer aan levenservaring heeft opgeleverd dan alle goedbedoelde lessen van de pedagoochelaars die me in die tijd meenden me te moeten vervormen tot een braaf mens. Naar Formentera, een hippie-eiland in de Middellandse Zee naast Ibiza waar ik in de jaren zestig stijf van de shit in mijn blote kont overheen rende op zoek naar de Waarheid en het Leven. Een vleugje erotische nostalgie die even de koorts deed vergeten. Het was in de tijd dat je nog met niets, of met niets aan, gelukkig kon zijn.
Hoewel op Formentera wat mij betreft de grenzen van gelukzaligheid bijna waren bereikt moet toch in alle eerlijkheid worden opgemerkt dat mijn toenmalige, ietwat losse levensstijl en mijn zorgeloze kijk op de toekomst niet echt een bijdrage leverden aan een carrière die in overeenstemming was met wat ze er thuis mee bedoelden.
Met andere woorden: ik voerde geen flikker uit.
Niet gehinderd door enig schuldbesef haalde ik mijn vrienden er gemakkelijk toe over mijn levensvisie als de enige juiste te beschouwen.
We zwommen, zopen, rookten, neukten en ruilden om beurten onze wederzijdse vriendinnen.
Maar, eerlijk is eerlijk, soms ook in een andere volgorde.
Tijdens een zwemtocht, om me tot dat onderwerp te beperken, werd ik verschrikkelijk gebeten door een Morene, een slangachtige vis met een bek als een laadschop die zijn naar binnen gekeerde vlijmscherpe tanden in mijn dijbeen groef en niet meer losliet. Terug op het strand wisten haastig toegeschoten mensen het beest los te wrikken en ik lag daar met een gapende wond onder helse pijnen te gillen. De Spaanse dokter die op het eiland wat bijverdiende kwam naar me toe en schudde zorgelijk zijn hoofd.
“ Dat wordt niks.” zei hij vlak. Er was gif in de wond gekomen.
Daar waren mijn vrienden het niet mee eens. De hele hippiekolonie sleepte me naar ėėn van de zelfgebouwde hutten op het strand en een oude Russische vrouw, die daar al jaren met haar man woonde propte allerlei rommel in de wond en vervolgens spuugde ze er op. Van pijn en ellende zakte ik weg en die nacht zag ik hemel en hel bij elkaar komen om vast te stellen wie het hardst kon gillen. Krijsende demonen joegen me naar alle hoeken van de oneindigheid. De hele nacht ging de jacht op mijn ziel door. Pas tegen de morgen raakte ik mijn achtervolgers kwijt.
De Russen hadden gewonnen.
Ik sloeg mijn ogen open en keek in het mooiste lelijke gezicht dat ik tot dan toe had gezien. De Russische vrouw lachte en de hele gemeenschap lachte mee. Ik was zo uitgeput dat ik niet eens besefte waarom.
Na dit incident schrapte ik zwemmen van mijn lijstje en beperkte mij tot de drie overgebleven onderwerpen. Daar had ik het al druk genoeg mee.
Deze terugkerende beelden die kennelijk de jaren hadden overleefd maakten mijn griep draaglijk en regelmatig deed ik een greep in de pot. Maar de pillen waren snel op en spoedig zat ik in de fase dat ik me te barsten hoestte. Als een ouwe man die gedwee wacht tot het voorbij is. Ondanks de geestverruimende dromen.
Want het nadeel van het opwekken van dergelijke dromen is dat je er eerst een forse griep voor moet krijgen die pas helemaal over is als je de poes weer op je bed kunt verdragen.